
Museum Rotterdam heeft samen met het Duitse legermuseum in Berlijn een tentoonstelling gemaakt over het bombardement op Rotterdam in 1940. Dit jaar is de expositie te zien in Rotterdam, volgend jaar in Berlijn. Een spannend experiment. “In Berlijn kennen ze Rotterdam niet. Dat vraagt om een andere benadering om mensen naar het museum te trekken.”
Een tentoonstelling over het bombardement op Rotterdam maken samen met een Duits legermuseum; dat is een gewaagde onderneming. Je hebt dan niet alleen te maken met de gebruikelijke cultuurverschillen tussen Nederlanders en Duitsers. Je moet ook twee verschillende perspectieven samenbrengen: die van de slachtoffers en die van de daders.
Het weerhield het Museum Rotterdam en het Militärhistorisches Museum der Bundeswehr in Berlijn er niet van het avontuur samen aan te gaan. “Ik kan me nu geen tentoonstelling over de Tweede Wereldoorlog meer voorstellen zonder Duits perspectief”, vertelt directeur van het Museum Rotterdam Paul van de Laar deze week op het symposium ‘Bommen op Rotterdam – twee perspectieven, één verhaal’. “Zo’n ander perspectief, daar leer je veel van”, vindt ook Liesbeth van der Zeeuw, die de tentoonstelling mede heeft samengesteld.
Daders
De samenwerking vroeg van de betrokkenen nogal wat energie en flexibiliteit. Dat de Rotterdammers tijdens de voorbereidingen afweken van het concept en met nieuwe ideeën en inzichten op de proppen kwamen, was voor Karin Grimme en haar collega’s van het Bundeswehrmuseum flink wennen. “Wij werken echt heel anders, gestructureerder. Je hebt een concept en dat werk je uit”, zegt Grimme.
De tentoonstelling gaat volgend jaar naar Berlijn. Aan de opzet en de teksten wordt niets veranderd, zegt Grimme. Die hebben de Berlijners en de Rotterdammers samen geschreven. Maar het bombardement op Rotterdam is op zichzelf niet genoeg om Duits publiek naar het museum te krijgen. “In Berlijn kennen ze Rotterdam niet. Bij ons komen mensen niet vanwege Rotterdam naar het museum, maar vanwege de nazitijd, de Tweede Wereldoorlog of de Luftwaffe.” Dat vraagt een andere benadering om mensen naar de tentoonstelling te trekken, zegt Grimme. “En we moeten ook meer uitleggen over de geschiedenis van Nederland. Dat weten Duitsers niet.”
Grimme vindt het belangrijk dat in Berlijn het perspectief van de daders goed naar voren komt. De geallieerde bombardementen op bijvoorbeeld Dresden en Hamburg maken daarom geen onderdeel uit van de expositie. Daar waren Duitsers slachtoffers. “Maar in eerste linie zijn ze daders. Dat wil ik laten zien, dat moet ons museum laten zien: het bombardement op Rotterdam ging van ons uit.”
Militaristisch

De deelnemers aan het symposium, mensen uit het onderwijs, de museumwereld en medewerkers van de verschillende 4 en 5 comités in Nederland, bezoeken tijdens het symposium de expositie in de oude onderzeebootloods in het Rotterdamse havengebied. Het middelpunt vormt een enorm vliegtuig, precies zo een als waarmee Rotterdam in 1940 is gebombardeerd. In vitrines zijn veel militaire spullen te zien, uniformen, geweren, een bom, veel ander wapentuig. Op hele grote en kleinere schermen vertellen historici, legerdeskundigen en militairen die aan de strijd hebben meegedaan over de aanval op Rotterdam. Ook ‘gewone’, niet-militaire ooggetuigen komen aan het woord.
De tentoonstelling is wel erg militaristisch, klinkt het van verschillende deelnemers aan het symposium. Er hadden wel wat meer verhalen van gewone Rotterdammers in gemogen. Tegelijkertijd werken de beelden op de grote schermen goed in de loods. Er is veel gebruik gemaakt van historisch filmmateriaal. Achterin zijn speciale installaties voor scholieren, die keuzes moeten maken tussen dilemma’s die ook nu actueel zijn. Zouden zij zich bijvoorbeeld ontfermen over asielzoekers? Die dilemma’s hebben de Duitse en Nederlandse museummedewerkers ook samen gemaakt.
“Met ‚De Aanval‘ in de Onderzeebootloods hebben we onze nek uitgestoken. We hebben de eerste dagen van de Tweede Wereldoorlog ook vanuit het perspectief van ‚de agressor‘ laten zien, aan de hand van persoonlijke verhalen. Daar was moed voor nodig, de moed om het klassieke vijanddenken los te laten”, aldus de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb in een boodschap die Paul van de Laar overbracht aan de deelnemers van het symposium. Dat was niet vanzelfsprekend, vertelt Van de Laar. In eerste instantie, toen het museum met de burgemeester sprak over eventuele fianciële steun voor ‘De Aanval’ vroeg hij: ‘Waarom moet je Duitsland daar nou bij halen?’ Van de Laar: “Maar nu is hij blij dat de tentoonstelling er is.”
Het symposium ‘Bommen op Rotterdam, twee perspectieven, één verhaal’ werd op 13 oktober 2015 gehouden op initiatief van het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het Museum Rotterdam in het kader van het project ‘Voor Vrijheid/Für Freiheit – 70 jaar bevrijding’. Dit project is ontstaan na de 5 mei-lezing van de Duitse president Gauck in Breda in 2012, waarin hij Nederland en Duitsland opriep zich gezamenlijk in te zetten voor vrijheid en het begrip inhoud te geven.