Toen ik in 2004 aan een buurman vertelde dat ik op mijn oude dag, ik was toen 37, Duits ging studeren, reageerde hij met verbolgenheid in zijn stem: “Dat je op jouw leeftijd nog gaat studeren is prima, maar waarom in godsnaam Duits?”
Er gaapte een diepe kloof tussen deze oude inwoner van Oosterbeek en mijzelf. Als import vanuit het westen kwam ik bijna 25 jaar geleden in een omgeving waar iedere septembermaand alles in het teken van de ‘Slag om Arnhem’ staat. Mijn straat ligt aan de rand van het dorp bij de Oude Kerk en aan de Rosandepolder, waar in de laatste dagen van de slag, in september 1944, hevig gestreden werd en de geallieerden uiteindelijk zijn teruggedrongen in een hoefijzervorm die bekend staat als de perimeter. Tijdens de herdenkingsdagen lopen Britse veteranen met stok en decoraties op de borst langs mijn huis op weg naar hun herinnering en ieder jaar zijn het er weer minder. In ‘Raum Arnheim’ hebben de bewoners de strijd hautnah beleefd; een strijd die kort, maar hevig was. Ruim 1.000 burgers lieten het leven en meer dan 1.500 geallieerden sneuvelden tijdens de negen dagen durende slag. Bij mijn buurman zit het beeld van ‘de Mof’ nog in zijn hoofd. Alles wat Duits is, keurt hij af en hij zal geen stap over de grens zetten om bijvoorbeeld zijn boodschappen in Kleve te doen.
Het was eind 2007, ik was zo’n beetje halverwege mijn studie ‘Duitse Taal en Cultuur’ aan de Radboud Universiteit Nijmegen, toen ik in de plaatselijke krant las dat het Airborne Museum ‘Hartenstein’ iemand zocht die de Duitse markt zou gaan benaderen. Het museum, dat het verhaal van de grootste luchtlandingactie aller tijden, de geschiedenis van ‘Operation Market Garden’ met de ‘Slag om Arnhem’ vertelt, stond in die tijd nog bekend als een typisch geallieerd museum waar slechts het verhaal van de overwinnaar werd verteld. Zo ging dat na de oorlog en zo is het nog lang gebleven. Het museum had echter grote plannen: er zou gerenoveerd en uitgebreid worden met nieuwbouw. Dat zou ook betekenen dat de gehele museumpresentatie op de schop moest en als dat toch ging gebeuren, dan zou nu de tijd aangebroken zijn, om ook de Duitse kant van het verhaal te vertellen. Zonder ‘die Duitsers’ was er immers ook geen ‘Slag om Arnhem’.
Eigenlijk zouden we daar het beste mee af geweest zijn. Arnhem had dan alleen het cultuurhistorische verhaal van de omgeving hoeven te vertellen: haar boerderijen, landgoederen en kastelen, de Oosterbeekse schilderschool met de pensions, hotels en de vele uitspanninkjes voor de rijke toeristen uit de Randstad, de papiermolens, de rubberfabriek, maar ook de historie rondom de Rijn, de stuwwallen en de Veluwe. Neem daar voor het vertier de dierentuin en het openluchtmuseum bij en we zouden helemaal geen ‘slagveldtoerisme’ nodig hebben gehad. Zo liep het alleen niet. De Duitsers kwamen in 1940 en uiteindelijk is het ervan gekomen dat ik het verhaal mocht gaan vertellen van de ‘Slag om Arnhem vanuit Duits Perspectief’. Daar ging een periode van vijf jaar aan vooraf.
Na de oproep in de krant heb ik mij gemeld bij het museum en in 2008 werd ik de vrijwilliger die op haar visitekaartje de titel ‘Duitslandcoördinator’ kreeg. Op dat moment was ik nog blanco op het gebied van de inhoudelijke geschiedenis van de ‘Slag om Arnhem’; enige bijscholing was noodzakelijk. Ik dook de boeken in en dat, terwijl ik had geroepen dat ik me nooit met oorlog zou bezig houden. Dat was al in 1989 toen ik voor de klas stond als lerares Duits. Op de eerste dag stonden mijn leerlingen in de houding en brachten de Hitlergroet uit. Toen in hun schriften ook nog hakenkruizen verschenen, werd het tijd om in samenwerking met andere docenten een geschiedenisproject Tweede Wereldoorlog te gaan doen. En zo kroop de oorlog langzaam maar zeker op mijn huid; als docent Duits kom je niet om het thema heen. Ik vond het een schokkende ervaring. Hoe konden zulke jonge kinderen al zó overtuigd anti-Duits zijn?
Die vraag keerde in alle hevigheid terug toen ik in 2009 afstudeerde en het museum mij vroeg of ik invulling wilde geven aan een interviewproject dat al heel lang op de plank had gelegen. Het ging om interviews met Duitse oorlogsveteranen die de ‘Slag om Arnhem’ hebben meegemaakt. Er waren in het verleden al pogingen gedaan, maar die waren op niets uitgelopen. Nu mocht ik het gaan proberen met een team van samenwerkende instanties. Het doel van het museum was om korte filmpjes voor de nieuwe presentatie te maken. Het Gelders Archief hoopte ‘gaten in de historie’ aan de hand van de interviews te kunnen dichten. Er bleek nog een lijst met namen te zijn, die moest ik maar afbellen en zo nodig twee interviews op een dag plannen. Het project hoefde helemaal niet zo lang te duren.
Als projectleider werd ik voor een onmogelijke taak gesteld. Deze aanpak was typisch een staaltje van onze Nederlandse ‘handje-klap-boter-bij-de-vis-mentaliteit’. Echter, een project als dit doe je niet op die manier. Ja, geallieerde veteranen kun je meteen een camera voor de neus zetten; zij laten zich graag interviewen. Bij Duitse veteranen gaat dat anders. De Duitsers waren de verliezers en zij hebben hun donkere verleden diep weggemoffeld om verder te kunnen leven. Velen hebben er nooit over willen of kunnen praten. En nu zij er wel over mogen praten, vragen zij zich af of het Nederlandse publiek hun verhaal wel wil horen. Voordat je tot een interview komt, moet je eerst een hoop uitleggen en vervolgens een persoonlijke band met hen opbouwen om het vertrouwen te winnen. Ik vroeg hen over hun hele leven, want ik was bang dat ze zich niet serieus genomen zouden voelen, als ik slechts naar het stukje Arnhem zou vragen. Ze hebben wel wat méér meegemaakt dan dat! Je moet als interviewer laten merken dat je hun achtergrond kent; de cultuurgeschiedenis van Duitsland. Je moet daar allemaal rekening mee houden. Doe je dat niet, dan doen ze hun mond nauwelijks open. Zou dit misschien de oorzaak zijn geweest van het mislukken van eerdere interviewpogingen? Wil je zo gedetailleerd mogelijk het verhaal horen, dan moet je investeren in tijd en geduld, maar bovenal moet je ook de tijdgeest mee hebben. Nog lange tijd na de oorlog wilde de Nederlandse museumbezoeker helemaal niet weten wat de Duitse soldaat, ‘die Mof’, dacht of voelde toen hij hier was. Anno 21e eeuw lijkt het tij gekeerd en komt er steeds meer belangstelling voor die andere kant.
Tijdens de intensieve projectperiode 2009-2010 en de uitgebreide onderzoeksfase die na afloop van het project volgde, merkte ik dat ik regelmatig mijn werkzaamheden moest verdedigen. Soms ging het heel persoonlijk en werd ik genoodzaakt uit te leggen waarom ik me überhaupt voor die Duitse oorlogsgeschiedenis interesseerde. De mensen gaven mij soms de indruk dat het ongezond was om zo betrokken te zijn bij het lot van de Duitse soldaat van toen. Was dat ook zo? Die vraag bleef heel lang in mijn hoofd rondspoken.
Regelmatig werden er lange telefoongesprekken met de veteranen gevoerd, reisde ik vele malen naar Duitsland om hen te bezoeken, een verjaardag mee te vieren of om historisch onderzoek te doen; er groeide een persoonlijke band met deze oude mannen en hun familie.
Toen ik na afloop van de projectperiode een punt moest zetten achter de interviews en van mij verwacht werd dat ik de toeristenbussen vanuit Duitsland naar het museum zou gaan halen, kon ik dat niet. De bij het project betrokken historici hadden mij al herhaaldelijk gewaarschuwd dat ik te diep in de materie was gedoken. Ik moest de veteranen en het project loslaten, maar de veteranen lieten me niet gaan en voor mijzelf was het project nog niet af. De overige verhalen zaten in mijn hoofd en die moesten er ook uit; ik wilde hun complete levensverhaal wereldkundig maken. Het is het verhaal van de jongeman die een jeugd heeft gehad onder de nazivlag, de laatste periode van de oorlog als soldaat beleefde, tot aan de terugblik op die tijd vanuit zijn huidig perspectief.
Bij het museum was ik tevens verantwoordelijk voor het ontwikkelen van een Duits scholenproject. Uit onderzoek bleek dat in Nordrhein-Westfalen de ‘Slag om Arnhem’ geen onderdeel vormt van het geschiedenisprogramma. Dat lag in lijn met mijn verwachtingspatroon, alhoewel het de laatst door de Duitsers gewonnen slag was met doorslaggevende gevolgen voor het verdere oorlogsverloop. Nederland kwam in een hongerwinter en Arnhem werd een vestingstad. De Arnhemse bevolking, die tegen het einde van de slag geëvacueerd werd, mistte de bevrijding en kwam pas ver daarna terug in een verwoeste stad. Dat alles heeft een grote impact op de Nederlanders gehad.
Aan de Duitse onderzoeksscholen kwam ik het thema oorlog zeer beperkt tegen. Onderwerpen als nationaalsocialisme en anti-semitisme komen uitgebreid aan de orde en ook aan Flucht und Vertreibung wordt aandacht besteed, maar de verschillende operaties, laat staan de ‘Slag om Arnhem’, komen niet aan bod. Dit kan te maken hebben met het nationale schuldbewustzijn van de Duitsers; er moet hoe dan ook voorkomen worden dat dit nog eens gebeurt en in het kader van ‘nie wieder’ is er kennelijk gekozen voor de twee belangrijkste onderwerpen. Een andere oorzaak kan zijn dat de verschillende operaties helemaal niet van belang geacht worden omdat naast de ontstaansgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog de gevolgen voor Duitsland zo enorm ingrijpend geweest zijn: een verwoest land, het onderbrengen van verdreven bevolkingsgroepen, de wederopbouw en het terugwinnen van een eigen identiteit. Na de zware gevechten in de laatste periode van de oorlog en de terugkeer na een soms langdurig krijgsgevangenschap, moesten de Duitse mannen en jongens in een verwoeste omgeving hun leven weer opbouwen. Over de oorlogsjaren zwegen ze. In de jaren rond 1968 raakten velen van hen in conflict met hun kinderen, die van hun ouders eisten dat ze eindelijk uit hun slachtofferrol zouden kruipen en stelling zouden nemen ten aanzien van hun oorlogsverleden. Pas in 2013 bracht Philipp Kadelbach met zijn 3-delige film-docu Unsere Mutter, unsere Väter definitief een eind aan het ‘Duitse zwijgen’: de Duitse jonge generatie, en niet alleen Duitse, wilde weten wat de oorlogsgeneratie heeft meegemaakt.
In 2011 begon ik met mijn ‘Belevenistours Slag om Arnhem vanuit Duits perspectief’. Het belangrijkste onderdeel van mijn tour vormt de introductie waarin ik over de Duitse cultuurhistorie vertel. Dit verhaal dat vanuit de Franse revolutie het ‘Duits denken over vaderland en Heimat’ belicht, geef ik als een kapstok aan mijn deelnemers mee. Aan die kapstok kunnen ze gedurende de drie-uur durende slagveldwandeling de persoonlijke belevenissen van acht Duitse oorlogsveteranen ophangen. De introductie leidt naar de vraag hoeveel Duitse soldaten er tijdens de ‘Slag om Arnhem’ zijn omgekomen. Meestal blijft het verdacht stil na die vraag. Je ziet de mensen elkaar aankijken, wat heen en weer schuifelen en soms de schouders ophalen. Steevast roep ik dan: “Kan mij het schelen! Boontje komt om zijn loontje! Wij hebben die Duitsers toch ook niet gevraagd naar Nederland te komen?” Er wordt wat gelachen, de herkenning is er en soms wordt er zelfs geroepen dat ze nu eindelijk maar eens onze fietsen moeten terugbrengen, maar het wordt altijd weer onmiddellijk stil als ik laat volgen, dat we tegenwoordig wel een wat genuanceerder beeld mogen hebben en dat we ons moeten afvragen hoe het gekomen is, dat een compleet volk zo op drift heeft kunnen raken en zich massaal achter een leider heeft geschaard.
In dat eerste jaar 2011 doken de media op me af. Ik kwam in een praatprogramma van de regionale radio-omroep, de plaatselijke kranten schreven erover en ik haalde de landelijke krant ‘Trouw’ met een groot artikel. Op de allereerste belevenistour ging een televisieploeg van Omroep Gelderland mee: eindelijk, na 65 jaar, werd nu ook de andere kant van de slag belicht en daar was aandacht voor! In de ‘battlefieldwereld’, c.q. de wereld van het slagveldtoerisme, werd ik ‘de vrouw van de Duitse kant’. Mijn echtgenoot werd ‘de man van’. Ik werd bekend en in sommige kringen ook ‘berucht’, misschien wel de ‘moffenvrouw’ genoemd.
Bij een vrijheidsorganisatie in Wageningen was ik één van de personen die het vrijheidsboek uitgereikt kreeg door Ad van Liempt. Dit boek moest doorgegeven worden aan een politiek persoon. Voor mij werd dat de toenmalige Duitse ambassadeur Dr. Behr in Den Haag. Ik kwam met een interview in de krant naar aanleiding van de kwestie ‘herdenken in Vorden’, waar de burgemeester in opspraak kwam toen hij van plan was om tijdens de herdenkingsceremonie ook langs de graven van gesneuvelde Duitsers te lopen. Mij werd gevraagd wat ik daarvan vond. Ook diende ik een mening te hebben over de jonge knul die tijdens de herdenking op de Dam verboden was een gedicht over zijn ‘foute’ oom voor te dragen. Na afloop van een veteranenconcert waarvoor ik uitgenodigd was, werd ik bijna ondersteboven gelopen door een oude meneer die met een dreigende wijsvinger op mij af kwam. Hij had in de krant een interview met mij gelezen en snauwde mij toe dat ‘die rotmoffen’ nu eerst maar eens schuld moesten bekennen; het waren tenslotte wel onze vijanden! Deze oude man zat nog zo vol wrok over zijn beleefde oorlogsverleden dat hij niet ontvankelijk was voor mijn reactie. Zo ook de jongeman die mij tijdens een andere bijeenkomst aanviel over ‘die Moffen’. Hij draaide zich voor mijn neus op zijn hakken om voordat ik ook maar mijn mond open had kunnen doen.
Toen er in ‘De Gelderlander’ een artikel geplaatst werd over het feit dat de burgemeester van Renkum al drie jaar achter de schermen bezig is om bij de officiële herdenkingen van de ‘Slag om Arnhem’ op de Ginkelse Heide en de Airborne Begraafplaats de Duitse ambassadeur uit te nodigen, werd ik naar aanleiding daarvan door een Arnhemse dame van 86 jaar opgebeld. Hoogst verontwaardig blies ze door de telefoon: “Zeg mevrouw, vertelt u mij nou eens, moét dat nou? Nu willen ze ook nog ‘die Moffen’ erbij hebben! Maar naar ons, burgers, wordt niet gevraagd!” Na ruim een uur lang met haar gesproken te hebben, haar hele evacuatieverhaal aangehoord te hebben, bedankte ze mij voor het goede en aardige gesprek. Ze bekende dat ze het nog nooit eerder op die manier bekeken heeft, die ik haar beschreef. Deze mevrouw, die de zware gevechten in de kelder naast ‘de brug van Arnhem’ heeft meegemaakt, had na haar telefoontje een hoop om over na te denken. Toch geloof ik niet dat mijn zienswijze haar tot een daadwerkelijk andere blik heeft gebracht; daarvoor had ze te veel ellende meegemaakt.
In bovenstaande schets ik maar een paar voorbeelden van reacties waarmee ik in de afgelopen vijf jaar geconfronteerd werd. Raum Arnheim is zelfs na 70 jaar nog te veel belast met het oorlogsverleden om de grote stap te kunnen zetten naar het gezamenlijk herdenken. De belangstelling voor de Duitse zijde lijkt wel te zijn toegenomen. Ik hoor nu regelmatig dat het Airborne Museum zo goed de geschiedenis vanuit verschillend perspectief belicht. Wat het museum is gelukt, gaat echter nog niet zo lekker bij de diverse organisaties die zich met herdenken bezig houden. Ik constateer grote terughoudendheid. Uit respect voor de nog in leven zijnde oorlogsgeneratie, de Engelse veteranen en hun familie? Ik heb geen idee. Misschien komt het voort uit de argwaan die ik soms bij mensen bespeur wanneer ze mij vragen wat voor soort typen er met mijn tours meegaan. Denken ze dat ik met een stel kaalhoofdige, met bomberjack’s en spijkerschoenen uitgedoste neonazi’s rondloop? Is men bang dat de herdenkingsbijeenkomsten straks een trefpunt voor dit soort lieden zullen worden? Of ik deelnemers met dergelijke politieke opvattingen bij mij heb, durf ik niet uit te sluiten; tenslotte zien niet alle neonazi’s er zo stereotype uit. In dat geval hoop ik dan maar dat ik ze na mijn tour aan het denken heb gezet. Wanneer ik vertel dat mijn publiek niet alleen bestaat uit de belangstellende plaatsgenoot tussen de 20 en 90 en de battlefieldtoerist of amateurhistoricus, afkomstig uit alle windhoeken van ons land, maar dat mijn tours ook gevolgd worden door Nederlandse- en Duitse militairen, veteranen en reservisten en dat ook allerlei Rotaryclubs en organisaties mij weten te vinden, bespeur ik vaak een opgeluchte zucht. Dan willen ze ook wel een keertje met mij mee.
Vaak merk ik dat deelnemers tijdens pauzes en na afloop van mijn tour met elkaar over het vrijheidsthema praten en vooral over het feit hoe makkelijk jeugdigen zich laten meeslepen. Al gauw is een vergelijk gemaakt tussen Hitlerjugend en IS-jongeren. Je kunt je afvragen of een vergelijk relevant is. Kunnen we het heden met het verleden vergelijken?
Ik werd een keer door een gezelschap van emeriti gevraagd, iets naar aanleiding daarvan te zeggen. Ze hadden zojuist het boek Kleiner Mann was nun? van Hans Fallada gelezen. Dat was in hetzelfde jaar dat ik het vrijheidsboek uitgereikt kreeg en een praatje hield met betrekking tot het thema ‘vrijheid geef je door’. In beide gevallen stelde ik aan de orde dat ‘vrijheid niet vanzelfsprekend’ en de ene crisistijd niet met de andere vergelijkbaar is. Dat zou betekenen dat we ons niet meteen gek moeten laten maken door allerlei ontwikkelingen ten gevolge van een economische crisis, maar we mogen ons er wel altijd van bewust blijven dat in een periode van algehele malaise gevaren met fatale gevolgen kunnen schuilen. Om deze opvatting kracht bij te zetten, haalde ik de boodschap van een Duitse veteraan aan. Tijdens het interview keek hij recht in de camera toen hij de woorden sprak: “Laat je niet gek maken door de politici. Het maakt niet uit of ze van links of van rechts komen; de extremisten. Blijf zelf denken!” Vervolgens voegde hij er met een bezwerende blik aan toe: “Aan hun daden herken je de juiste politici en niet aan hun kletspraatjes!”.
De vraag is echter wat we hiermee daadwerkelijk kunnen. Stel dat er ergens weer een ‘Hitler’ opstaat, laten we ervan uitgaan dat die nu eens niet uit Duitsland komt, maar bij ons in Nederland zijn charme laat gelden, plegen we dan met ons allen verzet als we merken dat zijn praatjes nergens op slaan? Zou ik zelf verzet plegen? Had ik verzet gepleegd als mijn wieg in het vooroorlogse Duitsland had gestaan? Ik denk het niet. Dat vraagt om uitleg en ik wil daarvoor graag de Franse filosoof Alain aanhalen, die zei: “Verzet verzekert vrijheid en gehoorzaamheid verzekert orde”. Heeft u ‘m?
Dat gehoorzaamheid een zekere orde verzekert, dat kennen we nog wel uit de tijd van Bismarck, die de Dienstleistung, Pflicht und Gehorsam invoerde. Het Duitse volk moest keihard werken, aan haar plichten voldoen, maar bovenal gehoorzaam zijn; de Pruisische opvoeding is nog altijd een begrip. We weten waartoe dat heeft geleid: toen Hitler populair werd, hoefde hij van Gehorsam alleen nog maar Befehl te maken. Als marionetten marcheerde het volk met hem mee. In een tijd van grote desillusie (Duitsland was door het verliezen van de Eerste Wereldoorlog al haar zelfvertrouwen kwijt), hoge herstelbetalingen opgelegd door het Verdrag van Versailles, een falende democratie tijdens de Weimar-republiek, economische crisis en veel armoede, gaf Hitler de ‘kleiner Mann’ hoop en brood op de plank. Ja goed, er heerste in die vooroorlogse crisistijd veel orde, maar er kwam ook steeds minder vrijheid. De maatschappij werd wederom in een uniform geperst en het verzet bleef grotendeels uit. Projecteren we dit gegeven op de huidige tijd, dan denk ik dat het precies zo zou kunnen gaan. Er komt een dictatuur, we worden geüniformeerd, we moeten onder druk mee marcheren en ik zou me niet verzetten. Ik heb gezien in het verleden van toen, maar ook in recent verleden, wat ‘verzet plegen’ inhield en ik wil graag mijn hoofd behouden.
Nee, zult u denken, vandaag de dag zou een dergelijk negatieve ontwikkeling van de maatschappij niet meer mogelijk zijn. We hebben immers onze democratie, onze overlegstructuur, de VN, EU en NAVO. De balans tussen de wereldmachten zou toch niet meer verstoord kunnen raken op een wijze zoals dat voor de Tweede Wereldoorlog is gebeurd. Nu, laten we hopen dat het zo is. We leven ruim 70 jaar in vrijheid, maar zoals gezegd, die is niet vanzelfsprekend. We moeten er voortdurend aan werken.
Vrijheid betekent voor mij dan ook: – zelf kunnen en mogen denken en beslissen – Immers, wanneer de mens zelf ophoudt met denken en voor zich laat denken, daar is de vrijheid in het geding!
Doordat ik de verhalen van de andere kant doorvertel, hoop ik dat jong en oud gaat nadenken over het vrijheidsbegrip. Het gaat mij erom dat mensen zich vanuit de huidige tijd kunnen verplaatsen in de situatie van toen en op die manier begrip krijgen voor de keuzes die men maakte of niet maakte. Het gaat mij erom hoe die oude, verdoemde ‘mof’ een veteraan wordt zoals alle veteranen; een mens met de herinnering aan veel ellende, moord en doodslag. Hoe krijg ik het voor elkaar om het denkbeeld te veranderen dat de Duitse veteraan niet een ‘dader’ was, maar ook geen ‘slachtoffer’?
‘Tussen droom en daad’ is een thema dat dit jaar aangegrepen werd om ons 70-jarige vrijheid te vieren. Het is een thema dat ook de Duitse veteraan aangaat: de man die zich in zijn jeugd heeft laten misleiden door zijn geüniformeerde docenten en op 17-jarige leeftijd vrijwillig voor de Waffen-SS en het avontuur koos; eenmaal op het slachtveld bleek de droom een nachtmerrie te zijn. Het is de man die ervan droomde om wielerkampioen of treinmachinist te worden, maar zijn carrière misliep door zijn verplichting aan Führer, Volk und Vaterland. Het waren de mannen die als jonge knaap vriendjes over de grens in Nederland hadden wonen, een woordje onze landstaal spraken, maar plotseling staatsvijanden van de Nederlanders werden. Al deze mannen kwamen bedrogen uit de oorlog terug en ze treurden nog lang om het verlies van hun jeugd; de verloren droom.
Mijn persoonlijke droom was, om hun levensverhalen door te vertellen, ze op te schrijven en op die manier mee te werken aan het behoud van onze vrijheid. Want pas als we in staat zijn, ‘het verhaal van de andere kant’ te begrijpen, zijn we misschien in staat om tot verbroedering te komen en gezamenlijk het leed van de oorlog te herdenken. Door met elkaar in dialoog te gaan, komen we wellicht in een toekomst waarin we niet alleen aan Duitsers, maar ook aan onze kinderen moeten uitleggen wat vroeger ‘een Mof’ was. Op 9 mei 2015 verscheen mijn boek Weggemoffeld! Levensverhalen van Duitse Arnhemveteranen. Een droom werd een daad; hopelijk een goede daad.
Weggemoffeld! Levensverhalen van Duitse Arnhemveteranen kost € 24,95 excl. Verzendkosten. U kunt het bestellen bij: www.weggemoffeld.nl
De Duitse oorlogsveteranen Otto Litzner, Bernd Honermann, Alfons Lackenbrink, Heinrich Brune, Hans Kürten, Fritz Brosch, Karl-Heinz Henschel en Werner Krüger vertellen hun verhaal. De mannen van de Reichsarbeitsdienst kregen hun oproep in 1943 en gingen gezamenlijk de oorlog in, maar kwamen er totaal verschillend uit. De veteraan van de 116. Panzer-Division ꞌWindhundꞌ treurt nog altijd om zijn gesneuvelde kameraden, maar wist zijn leven na de oorlog wel weer goed in het gareel te krijgen. Een andere Wehrmachtsoldaat kwam in Siberië terecht en wist ondanks meerdere mislukte vluchtpogingen zijn Russische gevangenschap te overleven. Tot op de dag van vandaag is hij op zoek naar zijn grote oorlogsliefde Trude. Twee SSꞌers van de 9. SS-Panzer-Division ꞌHohenstaufenꞌ hebben beide moeite met hun verleden. De één kwam gedwongen bij de Waffen-SS en bracht zijn leven na de oorlog door in de DDR. Het kost hem nog altijd moeite om te spreken over zijn beladen oorlogsverleden. De ander koos op zijn 15e ‘vrijwillig’ voor de wapens. Al tijdens zijn eerste inzet in Rusland kwam hij erachter hoe verkeerd deze keuze voor het avontuur was. Na de oorlog was hij werkzaam in het onderwijs en de politiek. Hij wilde jongeren bijbrengen dat ze zich niet zoals hij, door de zucht naar avontuur moeten laten misleiden.
Drs. Ingrid Maan (1966) studeerde Duitse Taal en Cultuur. Ze specialiseerde zich in sociaaleconomische thema’s en deed literatuuronderzoek naar het begrip ‘Heimat’. In het verleden werkte zij o.a. als docent Duits en opleidingskundige. Thans heeft zij een bureau voor interculturele communicatie tussen Nederland en Duitsland (Between Dutch & Deutsch). Sinds vijf jaar geeft Ingrid rondleidingen over het voormalig slagveld van Oosterbeek en Arnhem onder de naam: ‘Belevenistours Slag om Arnhem vanuit Duits perspectief’.
Mof
Mof is een scheldwoord voor Duitsers. Het Duitse woord Muff betekent ‘knorrepot’ of ‘mopperpot’. Het scheldwoord werd vooral tijdens en vlak na de oorlog gebruikt, maar vandaag de dag wordt het soms nog door de oudere generatie in de mond genomen als het over de Duitser gaat.
In de Nederlandse literatuur komt de Mof al langer voor. In 1615 heeft de toneelschrijver Bredero het in zijn toneelstuk ‘Moortje’ al over de Moffen. Volgens hem waren dat de ‘immigranten uit het oosten’, die van de Nederlandse armenzorg profiteerden: “Maer Moffen, Poep en Knoet dat syn troggelaars tot bedelen opghevoet”.
Toen de Duitsers in latere tijden als handelsreizigers, de zgn. Kiepkerle en Hannekemaaiers, over de Hessepaden naar Nederland trokken, ontstond er onder de Nederlandse bevolking afgunst en na-ijver. De Duitser werd vooral door de handelaren in het westen van Nederland Mof genoemd.
Aan het begin van de 17e eeuw werden de Duitsers aan de Noord-Nederlandse grens door de grensbewoners Muff genoemd. Deze Duitsers kwamen dan uit Muffrika. Dit werd door de Nederlanders overgenomen en toegepast op alle Duitsers. In de volksmond werd gesproken over ‘Mofrika’. Zelfs koningin Wilhelmina sprak op Radio Oranje over ‘de strijd tegen de moffen’. In 1942 werden woorden als Mof, Mofrikaans en Mofrika uit het woordenboek geschrapt uit angst voor maatregelen door de Duitse bezetter.
De oorsprong van het scheldwoord Mof vinden we ook terug in 1672 tijdens het beleg van Groningen. De soldaten van de bisschop van Münster, Bernard von Galen, droegen moffen. Een polsmof of handmof was een koker van bont of wol waar de soldaat zijn koude handen in kon warmen. In het Latijn is een ‘Muffula’ een bonten handschoen. De mof werd met een leren riem aan het uniform van de soldaat vast gemaakt. De Nederlanders vonden dat maar verwijfd staan en gebruikten voortaan Mof als spotnaam voor deze soldaten.
Wegmoffelen
De etymologische uitleg van Pluim in 1911 geeft aan dat wegmoffelen verwijst naar ‘iets behendig doen verdwijnen’.
Stoet geeft er in 1925 meer synoniemen voor. Wegmoffelen betekent: vals zijn, streken hebben, schijnheilig of onbetrouwbaar zijn, het achter de ellebogen hebben, de schijnheilige spelen, trouweloos en wreedaardig zijn, niet te vertrouwen (een wapen in de mouw verborgen houden), macht hebben (middelen in de mouw hebben). Wegmoffelen is hier ook een synoniem voor ‘iets geheim houden’.
Een modernere uitleg vinden we bij Philippa in 2003 waarin wegmoffelen staat voor: camoufleren, verbergen, verdoezelen, verhullen, smokkelen, foefelen.
Ik heb voor de titel ‘weggemoffeld’ gekozen, omdat het om veteranen gaat, die hun oorlogsverleden geheim houden, er nooit over verteld hebben. In het boek komt naar voren hoe veteranen lange tijd niet met het oorlogsverleden geconfronteerd wilden worden. Ze zwegen erover en verhulden zich achter het schuilgordijn van het collectieve schuldgevoel, het collectieve zwijgen.
Het zijn de veteranen die met verdekte termen en vaste slogans, de ware gebeurtenis achter hun uitspraak proberen te verdoezelen. Het zijn de veteranen die voor zichzelf een standaard verhaal bedacht hebben, die ze telkens weer vertellen, om op die manier te verhullen dat ze nog altijd last hebben van een oorlogstrauma. Het boek gaat over de veteraan die zijn verleden weggemoffeld heeft.
Het boek gaat echter ook over de Duitser die in de volksmond nog altijd Mof genoemd wordt en als stereotype nog regelmatig het beeld vertegenwoordigt van de Duitse soldaat die de Nederlandse steden heeft leeggeroofd (breng eerst mijn fiets maar eens terug), die niet te vertrouwen is, moorden heeft gepleegd, wreedaardig en trouweloos is.
Laat mijn boek een leidraad zijn op onze weg naar begrip voor die andere zijde. Ik hoop dat de lezer na het lezen van mijn boek het stereotype beeld van de Duitser als Mof naast zich neer kan leggen en zich afvraagt: wat had ik gedaan?